Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 25:7-16 Statenvertaling (SV1750)

7. En hun getal met hun broederen, die geleerd waren in het gezang des HEEREN, allen meesters, was tweehonderd acht en tachtig.

8. En zij wierpen de loten over de wacht, tegen elkander, zo de kleinen, als de groten, den meester met den leerling.

9. Het eerste lot nu ging uit voor Asaf, namelijk voor Jozef. Het tweede voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf.

10. Het derde voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.

11. Het vierde voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.

12. Het vijfde voor Nethanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.

13. Het zesde voor Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.

14. Het zevende voor Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.

15. Het achtste voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.

16. Het negende voor Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 25