14. Het zevende voor Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
15. Het achtste voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
16. Het negende voor Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
17. Het tiende voor Simei; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
18. Het elfde voor Azareel; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
19. Het twaalfde voor Hasabja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
20. Het dertiende voor Subael; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
21. Het veertiende voor Mattithja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.