Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Kronieken 24:16-26 Statenvertaling (SV1750)

16. Het negentiende voor Petahja, het twintigste voor Jehezkel,

17. Het een en twintigste voor Jachin, het twee en twintigste voor Gamul,

18. Het drie en twintigste voor Delaja, het vier en twintigste voor Maazja.

19. Het ambt van dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN, naar hun ordening door de hand van Aaron, huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden had.

20. Van de overige kinderen van Levi nu, was van de kinderen van Amram Subael, van de kinderen van Subael was Jechdeja.

21. Aangaande Rehabja: van de kinderen van Rehabja was Jissia het hoofd.

22. Van de Jizharieten was Selomoth; van de kinderen van Selomoth was Jahath.

23. En van de kinderen van Hebron was Jeria de eerste, Amarja de tweede, Jahaziel de derde, Jekameam de vierde.

24. Van de kinderen van Uzziel was Micha; van de kinderen van Micha was Samir;

25. De broeder van Micha was Jissia; van de kinderen van Jissia was Zecharja.

26. De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. De kinderen van Jaazia waren Beno.

Lees verder hoofdstuk 1 Kronieken 24