Oude Testament

Nieuwe Testament

Mattheüs 22:32-38 Statenvertaling (SV1750)

32. Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs! God is niet een God der doden, maar der levenden.

33. En de scharen, dit horende, werden verslagen over Zijn leer.

34. En den Farizeen, gehoord hebbende, dat Hij den Sadduceen den mond gestopt had, zijn te zamen bijeenvergaderd.

35. En een uit hen, zijnde een wetgeleerde, heeft gevraagd, Hem verzoekende, en zeggende:

36. Meester! welk is het grote gebod in de wet?

37. En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.

38. Dit is het eerste en het grote gebod.

Lees verder hoofdstuk Mattheüs 22