Oude Testament

Nieuwe Testament

Markus 10:1-21 Statenvertaling (SV1750)

1. En van daar opgestaan zijnde, ging Hij naar de landpalen van Judea, door de overzijde van de Jordaan; en de scharen kwamen wederom samen bij Hem, en gelijk Hij gewoon was, leerde Hij hen wederom.

2. En de Farizeen, tot Hem komende, vraagden Hem, of het een man geoorloofd is, zijn vrouw te verlaten, Hem verzoekende.

3. Maar Hij antwoordende, zeide tot hen: Wat heeft u Mozes geboden?

4. En zij zeiden: Mozes heeft toegelaten een scheidbrief te schrijven, en haar te verlaten.

5. En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Vanwege de hardigheid uwer harten heeft hij ulieden dat gebod geschreven.

6. Maar van het begin der schepping heeft ze God man en vrouw gemaakt.

7. Daarom zal een mens zijn vader en zijn moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen;

8. En die twee zullen tot een vlees zijn, alzo dat zij niet meer twee zijn, maar een vlees.

9. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.

10. En in het huis vraagden Hem Zijn discipelen wederom van hetzelve.

11. En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat, en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar.

12. En indien een vrouw haar man zal verlaten, en met een anderen trouwen, die doet overspel.

13. En zij brachten kinderkens tot Hem, opdat Hij ze aanraken zou; en de discipelen bestraften degenen, die ze tot Hem brachten.

14. Maar Jezus, dat ziende, nam het zeer kwalijk, en zeide tot hen: Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods.

15. Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt, gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan.

16. En Hij omving ze met Zijn armen, en de handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij dezelve.

17. En als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieen vallende, vraagde Hem: Goede Meester! wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beerve?

18. En Jezus zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed, dan Een, namelijk God.

19. Gij weet de geboden: Gij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; gij zult niemand te kort doen; eer uw vader en uw moeder.

20. Doch hij, antwoordende, zeide tot Hem: Meester! al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af.

21. En Jezus, hem aanziende, beminde hem, en zeide tot hem: Een ding ontbreekt u; ga heen, verkoop alles, wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis op, en volg Mij.

Lees verder hoofdstuk Markus 10