Oude Testament

Nieuwe Testament

Johannes 9:13-17 Statenvertaling (SV1750)

13. Zij brachten hem tot de Farizeen, hem namelijk, die te voren blind geweest was.

14. En het was sabbat, als Jezus het slijk maakte, en zijn ogen opende.

15. De Farizeen dan vraagden hem ook wederom, hoe hij ziende geworden was. En hij zeide tot hen: Hij legde slijk op mijn ogen, en ik wies mij, en ik zie.

16. Sommigen dan uit de Farizeen zeiden: Deze Mens is van God niet, want Hij houdt den sabbat niet. Anderen zeiden: Hoe kan een mens, die een zondaar is, zulke tekenen doen? En er was tweedracht onder hen.

17. Zij zeiden wederom tot den blinde: Gij, wat zegt gij van Hem; dewijl Hij uw ogen geopend heeft? En hij zeide: Hij is een Profeet.

Lees verder hoofdstuk Johannes 9