Oude Testament

Nieuwe Testament

Jakobus 2:6-13 Statenvertaling (SV1750)

6. Maar gij hebt den armen oneer aangedaan. Overweldigen u niet de rijken, en trekken zij u niet tot de rechterstoelen?

7. Lasteren zij niet den goeden naam, die over u geroepen is?

8. Indien gij dan de koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven, zo doet gij wel;

9. Maar indien gij den persoon aanneemt, zo doet gij zonde, en wordt van de wet bestraft als overtreders.

10. Want wie de gehele wet zal houden, en in een zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle.

11. Want Die gezegd heeft: Gij zult geen overspel doen, Die heeft ook gezegd: Gij zult niet doden. Indien gij nu geen overspel zult doen, maar zult doden, zo zijt gij een overtreder der wet geworden.

12. Spreekt alzo, en doet alzo, als die door de wet der vrijheid zult geoordeeld worden.

13. Want een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene, die geen barmhartigheid gedaan heeft; en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel.

Lees verder hoofdstuk Jakobus 2