Oude Testament

Nieuwe Testament

Hebreeën 3:8-12 Statenvertaling (SV1750)

8. Zo verhardt uw harten niet, gelijk het geschied is in de verbittering, ten dage der verzoeking, in de woestijn;

9. Alwaar Mij uw vaders verzocht hebben; zij hebben Mij beproefd, en hebben Mijn werken gezien, veertig jaren lang.

10. Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht, en sprak: Altijd dwalen zij met het hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend.

11. Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn; Indien zij in Mijn rust zullen ingaan!

12. Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart, om af te wijken van den levenden God;

Lees verder hoofdstuk Hebreeën 3