Oude Testament

Nieuwe Testament

Handelingen 11:6-12 Statenvertaling (SV1750)

6. Op welk laken als ik de ogen hield, zo merkte ik, en zag de viervoetige dieren der aarde, en de wilde, en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels.

7. En ik hoorde een stem, die tot mij zeide: Sta op, Petrus, slacht en eet.

8. Maar ik zeide: Geenszins, Heere, want nooit is iets, dat gemeen of onrein was, in mijn mond ingegaan.

9. Doch de stem antwoordde mij ten tweeden male uit den hemel: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken.

10. En dit geschiedde tot driemaal; en alles werd wederom opgetrokken in den hemel.

11. En ziet, ter zelfder ure stonden er drie mannen voor het huis, daar ik in was, die van Cesarea tot mij afgezonden waren.

12. En de Geest zeide tot mij, dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn in des man huis ingegaan.

Lees verder hoofdstuk Handelingen 11