Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Timotheüs 1:6-12 Statenvertaling (SV1750)

6. Van dewelke sommigen afgeweken zijnde, zich gewend hebben tot ijdelspreking;

7. Willende leraars der wet zijn, niet verstaande, noch wat zij zeggen, noch wat zij bevestigen.

8. Doch wij weten, dat de wet goed is, zo iemand die wettelijk gebruikt;

9. En hij dit weet, dat den rechtvaardigen de wet niet is gezet, maar den onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den goddelozen en den zondaren, den onheiligen en den ongoddelijken, den vadermoorders en den moedermoorders, den doodslagers,

10. Den hoereerders, dien, die bij mannen liggen, den mensendieven, den leugenaars, den meinedigen, en zo er iets anders tegen de gezonde leer is;

11. Naar het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods, dat mij toebetrouwd is.

12. En ik dank Hem, Die mij bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus, onzen Heere, dat Hij mij getrouw geacht heeft, mij in de bediening gesteld hebbende;

Lees verder hoofdstuk 1 Timotheüs 1