Oude Testament

Nieuwe Testament

Zacharia 9:7-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Ik zal hem het bloed uit de mond verwijderen en de gruwelen van tussen zijn tanden, en dan zal ook hij overblijven voor onze God, zodat hij zal zijn als een stamhoofd in Juda, en Ekron als een Jebusiet.

8. Ik zal Mij rondom mijn huis legeren als een wacht tegen de heen en weer trekkende legers, en geen onderdrukker zal meer tegen hen optrekken, want nu zie Ik het met mijn eigen ogen.

9. Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong.

10. Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde.

11. Ook laat Ik ter wille van uw eigen verbondsbloed de gevangenen onder u vrij uit de put, waarin geen water is.

12. Keert terug naar de burcht, gij gevangenen, die hoop moogt koesteren; nog heden verkondig Ik: dubbel zal Ik u vergelding doen.

13. Want Ik span Mij Juda, op de boog leg Ik Efraïm, en wek uw kinderen, o Sion, op tegen uw kinderen, o Griekenland, en maak u als het zwaard van een held.

Lees verder hoofdstuk Zacharia 9