Oude Testament

Nieuwe Testament

Zacharia 9:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Godsspraak, het woord des Heren.Hij is in het land Chadrak, en Damascus is zijn verblijfplaats; want de Here slaat het oog op andere mensen zowel als op alle stammen van Israël;

2. ja, ook op Hamat, dat daaraan grenst, op Tyrus met Sidon, al is het nog zo wijs,

3. en al heeft Tyrus zich een wal gebouwd en zilver opgehoopt als stof, en goud als slijk der straten.

4. Zie, de Here zal het veroveren, en zijn voormuur neerslaan in de zee, en zelf zal het met vuur worden verteerd.

5. Askelon zal het zien en vrezen, ook Gaza, en het zal hevig beven, en Ekron, omdat zijn verwachting zal beschaamd worden; dan zal de koning uit Gaza verdwijnen en Askelon zal onbewoond zijn.

6. Dan zal een bastaardvolk in Asdod wonen, en Ik zal de trots der Filistijnen uitroeien.

7. Ik zal hem het bloed uit de mond verwijderen en de gruwelen van tussen zijn tanden, en dan zal ook hij overblijven voor onze God, zodat hij zal zijn als een stamhoofd in Juda, en Ekron als een Jebusiet.

8. Ik zal Mij rondom mijn huis legeren als een wacht tegen de heen en weer trekkende legers, en geen onderdrukker zal meer tegen hen optrekken, want nu zie Ik het met mijn eigen ogen.

9. Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong.

10. Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde.

Lees verder hoofdstuk Zacharia 9