Oude Testament

Nieuwe Testament

Zacharia 11:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Open uw deuren, o Libanon, opdat het vuur uw ceders vertere!

2. Jammer, gij cypres, omdat de ceder gevallen is, en de geweldige bomen verwoest zijn; jammert, gij eiken van Basan, omdat het ondoordringbare woud is neergestort.

3. Hoor, het gejammer der herders, omdat hun heerlijkheid verwoest is; hoor, het gebrul der jonge leeuwen, omdat de pronk van de Jordaan verwoest is.

4. Zo zeide de Here, mijn God: Weid de slachtschapen;

5. hun kopers slachten ze zonder dat zij zich schuldig voelen; hun verkopers zeggen: geprezen zij de Here, omdat ik rijk word; hun herders sparen ze niet.

6. Want Ik zal de bewoners der aarde niet langer sparen, luidt het woord des Heren; zie, Ik lever de mensen over, allen in de macht van hun naaste en in de macht van hun koning; en zij zullen de aarde tot een woestenij maken, en Ik zal uit hun macht niet redden.

7. Daarom heb ik de slachtschapen geweid – daarom zijn zij de ellendigste onder de schapen – en ik heb twee staven genomen, de ene heb ik genoemd Lieflijkheid, en de andere Samenbinding; zo heb ik de kudde geweid.

8. Drie herders heb ik in één maand verdelgd, omdat ik tegenover hen mijn geduld verloren had, terwijl zij ook een afkeer hadden van mij.

Lees verder hoofdstuk Zacharia 11