Oude Testament

Nieuwe Testament

Zacharia 1:5-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. Uw vaderen, waar zijn zij? En de profeten, leven zij eeuwig?

6. Mijn woorden evenwel en mijn inzettingen, die Ik mijn knechten, de profeten, geboden had, hebben die uw vaderen niet achterhaald, zodat zij tot inkeer kwamen en zeiden: Zoals de Here der heerscharen Zich voorgenomen had ons te doen naar onze handel en wandel, zo heeft Hij met ons gedaan?

7. Op de vierentwintigste dag van de elfde maand, dat is de maand Sebat, in het tweede jaar van Darius, kwam het woord des Heren tot de profeet Zacharia, de zoon van Berekja, de zoon van Iddo:

8. Deze nacht heb ik een gezicht gehad: zie, een man, gezeten op een rood paard, en staande tussen de mirten in de diepte, en achter hem rode, voskleurige en witte paarden.

9. Toen vroeg ik: Wat betekent dit, mijn heer? en de engel die met mij sprak, zeide tot mij: Ik zal u tonen, wat dit betekent.

10. Hierop antwoordde de man die tussen de mirten stond, en zeide: Dit zijn zij, die de Here heeft gezonden om de aarde te doorkruisen.

Lees verder hoofdstuk Zacharia 1