Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 6:8-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. bereidt zij in de zomer haar brood,verzamelt zij in de oogst haar spijs.

9. Hoelang, luiaard, zult gij neerliggen,wanneer zult gij opstaan uit uw slaap?

10. Nog even slapen, nog even sluimeren,nog even liggen met gevouwen handen –

11. daar komt uw armoede over u als een snelle loperen uw gebrek als een gewapend man.

12. Een nietsnut, een onheilstichter is hij,die met bedrieglijke mond rondgaat,

13. die met zijn ogen knipt,met zijn voeten schuifelt, met zijn vingers wijst,

14. in wiens hart draaierijen zijn, die aldoor kwaad smeedt,die twist stookt.

15. Daarom komt plotseling zijn ondergang,in een oogwenk wordt hij onherstelbaar verbrijzeld.

16. Deze zes dingen haat de Here,ja, zeven zijn Hem een hartgrondige gruwel:

17. hoogmoedige ogen, een valse tong,handen die onschuldig bloed vergieten,

18. een hart dat heilloze plannen smeedt,voeten die zich haasten om naar het kwade te snellen,

19. wie leugens uitblaast als een vals getuigeen wie twist stookt tussen broeders.

20. Bewaar, mijn zoon, het gebod van uw vaderen verwerp de onderwijzing van uw moeder niet.

21. Bind ze bestendig op uw hart,hang ze om uw hals.

22. Als gij op weg zijt, moge het u leiden;als gij u nederlegt, moge het over u waken,als gij wakker wordt, moge het u toespreken.

23. Want het gebod is een lampen de onderwijzing een licht,de vermaningen der tucht zijn een weg ten leven,

24. om u te bewaren voor de slechte vrouw,voor de gladde tong der onbekende.

25. Begeer haar schoonheid niet in uw hart,laat zij u niet vangen met haar wimpers.

26. Want ter wille van een hoer(vervalt men) tot een schamel stuk brood,en eens anders vrouw maakt jacht op een kostbaar leven.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 6