Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 30:12-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. een geslacht, dat rein is in eigen ogen,maar niet van zijn vuil is gewassen;

13. een geslacht met trotse ogenen opgetrokken wimpers;

14. een geslacht, welks tanden zwaarden, welks gebit messen zijn,om de ellendigen te verteren,zodat er geen meer zijn in het land,en geen nooddruftigen onder de mensen.

15. De bloedzuiger heeft twee dochters: geef, geef!Deze drie zijn onverzadelijk,vier zeggen nooit: Het is genoeg:

16. het dodenrijk en de onvruchtbare schoot,de aarde, die nooit van water verzadigd wordt,en het vuur, dat nooit zegt: het is genoeg!

17. Het oog dat de vader bespoten de gehoorzaamheid aan de moeder veracht,dat zullen de raven der beek uitpikkenen de jonge arenden opeten.

18. Deze drie dingen zijn mij te wonderlijk,ja, vier begrijp ik niet:

19. de weg van de adelaar langs de hemelen de weg van de slang op de rots,de weg van een schip in volle zeeen de weg van een man bij een jonge vrouw.

20. Zo is de weg der overspelige vrouw:zij eet, veegt haar mond af en zegt: Ik heb geen kwaad gedaan.

21. Onder drie dingen beeft de aarde,ja, onder vier, die zij niet dragen kan:

22. onder een slaaf, als hij koning wordt,en een nietsnut, als hij verzadigd wordt met brood,

23. onder een versmade, als zij ten huwelijk wordt genomen,en een dienstmaagd, als zij haar meesteres verdringt.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 30