Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 29:6-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. In de overtreding van de boze ligt een valstrik,maar de rechtvaardige zal jubelen en vrolijk zijn.

7. De rechtvaardige erkent het recht van de geringen,de goddeloze heeft daar geen weet van.

8. Overmoedigen brengen de stad in onrust,maar wijzen doen de toorn bedaren.

9. Als een wijs man een rechtszaak heeft met een dwaas,dan raast en lacht deze zonder bedaren.

10. Mannen des bloeds haten de rechtschapene,maar de oprechten zoeken zijn behoud.

11. De dwaas laat zijn ganse toorn de vrije loop,maar de wijze houdt die in en doet hem bedaren.

12. Een heerser die acht slaat op leugentaal –al zijn dienaren zijn goddeloos.

13. De arme en de verdrukker ontmoeten elkander,de Here geeft hun beiden het licht der ogen.

14. Een koning die de geringen naar waarheid richt,diens troon staat voor eeuwig vast.

15. Roede en bestraffing geven wijsheid,maar een aan zichzelf overgelaten knaapmaakt zijn moeder te schande.

16. Als de goddelozen talrijk worden, neemt de overtreding toe,maar de rechtvaardigen verlustigen zich in hun val.

17. Tuchtig uw zoon, en hij zal u rust bereidenen u vreugde verschaffen.

18. Indien openbaring ontbreekt, verwildert het volk,maar heil hem die de wet bewaart.

19. Met woorden wordt een slaaf niet in tucht gehouden,want al verstaat hij ze, hij stoort zich er niet aan.

20. Ziet gij iemand die met zijn woorden te haastig is,voor een dwaas is meer hoop dan voor hem.

21. Wie zijn slaaf van jongs af verwent,voor die zal het einde weerbarstigheid zijn.

22. Een opvliegend man verwekt twisten de driftkop begaat vele misdaden.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 29