Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 29:3-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Wie wijsheid liefheeft, verheugt zijn vader;maar wie met hoeren verkeert, brengt zijn vermogen door.

4. Door recht houdt een koning het land staande,maar een afperser richt het te gronde.

5. Een man die zijn naaste vleit,spreidt een net uit voor zijn schreden.

6. In de overtreding van de boze ligt een valstrik,maar de rechtvaardige zal jubelen en vrolijk zijn.

7. De rechtvaardige erkent het recht van de geringen,de goddeloze heeft daar geen weet van.

8. Overmoedigen brengen de stad in onrust,maar wijzen doen de toorn bedaren.

9. Als een wijs man een rechtszaak heeft met een dwaas,dan raast en lacht deze zonder bedaren.

10. Mannen des bloeds haten de rechtschapene,maar de oprechten zoeken zijn behoud.

11. De dwaas laat zijn ganse toorn de vrije loop,maar de wijze houdt die in en doet hem bedaren.

12. Een heerser die acht slaat op leugentaal –al zijn dienaren zijn goddeloos.

13. De arme en de verdrukker ontmoeten elkander,de Here geeft hun beiden het licht der ogen.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 29