Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 27:9-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Olie en reukwerk verheugen het hart,en warme vriendschap, vanwege welgemeende raad.

10. Laat uw vriend en de vriend van uw vader niet in de steek,maar betreed het huis van uw broeder nietten dage van uw ongeluk.Beter een buur dichtbij dan een broeder veraf.

11. Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart,opdat ik een antwoord heb voor wie mij smaadt.

12. De schrandere ziet het onheil en bergt zich;de onverstandigen gaan hun gang en moeten boeten.

13. Ontneem hem zijn kleed, want hij bleef borg voor een vreemde;neem hem als pand voor een onbekende.

14. Wie zijn naaste in de vroege morgen op luidruchtige wijze groet,het wordt hem als een vloek aangerekend.

15. Een gestadig druppelend lek op een dag van stortregenen een twistzieke vrouw zijn aan elkander gelijk.

16. Wie haar wil opsluiten, zou wind opsluiten,en zijn rechterhand zou olie ontmoeten.

17. Zoals men ijzer met ijzer scherpt,zo scherpt de ene mens de ander.

18. Wie de vijgeboom verzorgt, geniet zijn vrucht;wie voor zijn heer zorgt, wordt geëerd.

19. Zoals het water het gelaat weerspiegelt,zo weerspiegelt het hart van de mens de mens.

20. Dodenrijk en verderf zijn onverzadelijk;even onverzadelijk zijn de ogen des mensen.

21. De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud,en de mens (wordt beoordeeld) naar zijn faam.

22. Al stampt gij een dwaas in een vijzel,tussen de graankorrels met een stamper,zijn dwaasheid zal niet van hem wijken.

23. Let wel op de staat van uw kleinvee,en zet uw hart op de kudden,

24. want een schat duurt niet voor eeuwig;blijft soms een kroon van geslacht tot geslacht?

25. Als het gras verdwenen is en het etgroen zich vertoonten de kruiden der bergen zijn ingezameld,

Lees verder hoofdstuk Spreuken 27