Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 24:21-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Mijn zoon, vrees de Here en de koning,laat u niet in met oproermakers;

22. want onverhoeds verheft zich hun verderf,en wie weet, hoe hun jaren in ongeluk vergaan!

23. Ook dit zijn (spreuken) van wijzen.Aanzien des persoons in het gericht is verkeerd.

24. Wie tot de schuldige zegt: Gij zijt onschuldig –hem zullen volken vloeken,natiën zullen hem verwensen,

25. maar hun die recht oordelen, gaat het goed,over hen komt de zegen van de voorspoed.

26. Wie juiste antwoorden geeft,kust de lippen.

27. Maak buiten uw werk gereed en bereid het voor u op het veld;daarna kunt gij uw huis bouwen.

28. Wees niet een lichtvaardig getuige tegen uw naaste,want zoudt gij misleiden met uw lippen?

29. Zeg niet: Zoals hij mij deed, zo zal ik hem doen;ik vergeld de man naar zijn doen.

30. Ik ging langs de akker van een luiaarden langs de wijngaard van een verstandeloos mens,

31. en zie, hij was geheel begroeid met distels, met onkruid bedekt,zijn stenen muur was neergehaald.

32. Toen ik dit aanschouwde, nam ik het ter harte,toen ik het zag, trok ik een les daaruit:

33. nog even slapen, nog even sluimeren,nog even liggen met gevouwen handen,

34. daar komt uw armoede aangelopenen uw gebrek als een gewapend man.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 24