Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 20:4-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. In de herfst ploegt de luiaard niet;zoekt hij in de oogsttijd – dan is er niets.

5. De plannen in het hart van de mens zijn diepe wateren,maar een man van verstand weet ze op te diepen.

6. Vele mensen roemen hun eigen welwillendheid,maar een betrouwbaar man – wie kan hem vinden?

7. Een rechtvaardige, wandelend in zijn oprechtheid –welzalig zijn zijn kinderen na hem.

8. Een koning, op de rechterstoel gezeten,weet reeds met zijn ogen al het boze te schiften.

9. Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart rein bewaard,ik ben rein van zonde?

10. Tweeërlei gewicht, tweeërlei maat,beide zijn de Here een gruwel.

11. Reeds een knaap laat zich door zijn handelingen kennen,of zijn doen zuiver is en recht.

12. Het oor dat hoort en het oog dat ziet,de Here heeft beide gemaakt.

13. Heb de slaap niet lief, opdat gij niet verarmt,houd uw ogen open, dan hebt gij brood genoeg.

14. Slecht! Slecht! zegt de koper,maar als hij weggaat, dan beroemt hij zich.

15. Al heeft men goud en een menigte koralen,het kostbaarste kleinood zijn verstandige lippen.

16. Ontneem hem zijn kleed, want hij bleef borg voor een vreemde,en neem hem als pand voor onbekenden.

17. Brood des bedrogs is zoet voor een mens,maar daarna is zijn mond vol kiezel.

18. Plannen komen tot stand door beraad,voer dus de strijd met overleg.

19. Wie als lasteraar rondgaat, openbaart geheimen;laat u dus niet in met een loslippige.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 20