Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 20:11-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Reeds een knaap laat zich door zijn handelingen kennen,of zijn doen zuiver is en recht.

12. Het oor dat hoort en het oog dat ziet,de Here heeft beide gemaakt.

13. Heb de slaap niet lief, opdat gij niet verarmt,houd uw ogen open, dan hebt gij brood genoeg.

14. Slecht! Slecht! zegt de koper,maar als hij weggaat, dan beroemt hij zich.

15. Al heeft men goud en een menigte koralen,het kostbaarste kleinood zijn verstandige lippen.

16. Ontneem hem zijn kleed, want hij bleef borg voor een vreemde,en neem hem als pand voor onbekenden.

17. Brood des bedrogs is zoet voor een mens,maar daarna is zijn mond vol kiezel.

18. Plannen komen tot stand door beraad,voer dus de strijd met overleg.

19. Wie als lasteraar rondgaat, openbaart geheimen;laat u dus niet in met een loslippige.

20. Wie zijn vader en zijn moeder vervloekt,diens lamp wordt uitgeblust ten tijde der dichte duisternis.

21. Een bezit, in het begin te spoedig verworven,zal ten slotte niet tot zegen zijn.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 20