Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 20:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De wijn is een spotter, de drank een luidruchtige,ieder die zich daaraan overgeeft, is onwijs.

2. De dreiging des konings is als het grommen van een jonge leeuw,wie tegen hem overtreedt, zondigt tegen zijn leven.

3. Het is een eer voor een man zich verre te houden van twist,maar elke dwaas barst los.

4. In de herfst ploegt de luiaard niet;zoekt hij in de oogsttijd – dan is er niets.

5. De plannen in het hart van de mens zijn diepe wateren,maar een man van verstand weet ze op te diepen.

6. Vele mensen roemen hun eigen welwillendheid,maar een betrouwbaar man – wie kan hem vinden?

7. Een rechtvaardige, wandelend in zijn oprechtheid –welzalig zijn zijn kinderen na hem.

8. Een koning, op de rechterstoel gezeten,weet reeds met zijn ogen al het boze te schiften.

9. Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart rein bewaard,ik ben rein van zonde?

10. Tweeërlei gewicht, tweeërlei maat,beide zijn de Here een gruwel.

11. Reeds een knaap laat zich door zijn handelingen kennen,of zijn doen zuiver is en recht.

12. Het oor dat hoort en het oog dat ziet,de Here heeft beide gemaakt.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 20