Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 16:21-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. De wijze van hart wordt verstandig genoemd,en zoetheid van lippen versterkt het betoog.

22. Het verstand is voor zijn bezitters een bron van leven,maar de straf voor de dwazen is hun eigen dwaasheid.

23. Het hart van de wijze maakt zijn mond verstandig,en versterkt het betoog op zijn lippen.

24. Vriendelijke woorden zijn als honigzeem,zoet voor de ziel en medicijn voor het gebeente.

25. Soms schijnt een weg iemand recht,maar het einde daarvan voert naar de dood.

26. De honger van de werkman werkt voor hem,want zijn mond spoort hem aan.

27. Een nietswaardig man delft boosheid op,op zijn lippen is het als verzengend vuur.

28. Een valsaard veroorzaakt twist,een lasteraar brengt scheiding tussen vrienden.

29. Een man des gewelds verleidt zijn naasteen leidt hem op een weg die niet goed is.

30. Wie zijn ogen toeknijpt, wil valse dingen verzinnen;wie zijn lippen samendrukt, heeft het kwaad reeds gedaan.

31. De grijsheid is een sierlijke kroon,zij wordt op de weg der gerechtigheid gevonden.

32. Een lankmoedig mens overtreft een held,wie zijn geest beheerst, hem die een stad inneemt.

33. Het lot wordt in de schoot geworpen,maar elke beslissing daarvan is van de Here.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 16