Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 16:21-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. De wijze van hart wordt verstandig genoemd,en zoetheid van lippen versterkt het betoog.

22. Het verstand is voor zijn bezitters een bron van leven,maar de straf voor de dwazen is hun eigen dwaasheid.

23. Het hart van de wijze maakt zijn mond verstandig,en versterkt het betoog op zijn lippen.

24. Vriendelijke woorden zijn als honigzeem,zoet voor de ziel en medicijn voor het gebeente.

25. Soms schijnt een weg iemand recht,maar het einde daarvan voert naar de dood.

26. De honger van de werkman werkt voor hem,want zijn mond spoort hem aan.

27. Een nietswaardig man delft boosheid op,op zijn lippen is het als verzengend vuur.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 16