Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 14:10-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Het hart kent zijn eigen droefheid,en in zijn vreugde kan een vreemde zich niet mengen.

11. Het huis der goddelozen zal verwoest worden,maar de tent der oprechten zal bloeien.

12. Soms schijnt een weg iemand recht,maar het einde daarvan voert naar de dood.

13. Ook onder het lachen kan het hart pijn lijdenen het einde der vreugde kan kommer zijn.

14. De afvallige van hart verzadigt zich met zijn wegen;maar een goed man met het zijne.

15. De onverstandige gelooft elk woord,maar de schrandere geeft acht op zijn gang.

16. De wijze vreest en wijkt af van het kwaad,maar de dwaas gaat zich te buiten en voelt zich toch veilig.

17. Wie spoedig toornig is, begaat dwaasheid,en een man met slinkse streken wordt gehaat.

18. De onverstandigen krijgen dwaasheid als hun deel,maar de schranderen worden gekroond met kennis.

19. De bozen moeten zich neerbuigen voor de goeden,en de goddelozen bij de poorten van de rechtvaardige.

20. Zelfs door zijn naaste wordt de arme gehaat,maar de vrienden van de rijke zijn vele.

21. Wie zijn naaste veracht, zondigt;maar welzalig hij, die zich ontfermt over ellendigen.

22. Zullen de bewerkers van het kwade niet dwalen?Doch liefde en trouw zijn voor de bewerkers van het goede.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 14