Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 12:5-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. De overleggingen der rechtvaardigen zijn recht,de voornemens der goddelozen zijn bedriegerij.

6. De woorden der goddelozen loeren op bloed,maar de mond der oprechten redt hen uit.

7. De goddelozen worden omvergeworpen en zijn niet meer,maar het huis der rechtvaardigen blijft in stand.

8. Naar de mate van zijn verstand wordt een man geprezen,maar een verkeerde van hart komt in verachting.

9. Het is beter onaanzienlijk te zijn en een knecht te hebben,dan zich groot voor te doen bij broodgebrek.

10. De rechtvaardige weet wat toekomt aan zijn vee,maar de barmhartigheid der goddelozen is wreed.

11. Wie zijn akker bewerkt, zal zich met brood verzadigen;maar wie ijdele dingen najaagt, is verstandeloos.

12. De goddeloze begeert de vangst van boze dingen,maar de wortel der rechtvaardigen geeft (vrucht).

13. In de overtreding der lippen ligt een boze valstrik,maar de rechtvaardige ontkomt aan de benauwdheid.

14. Van de vrucht zijns monds wordt iemand met het goede verzadigd;wat eens mensen handen volbrengen, keert weder tot hem.

15. De weg van de dwaas is recht in zijn ogen,maar wie naar raad luistert, is wijs.

16. Een dwaas maakt zijn ergernis aanstonds bekend,maar een schrandere bedekt de smaad.

17. Wie waarheid spreekt, deelt mee wat recht is,maar een leugenachtig getuige bedrog.

18. Er zijn er, wier gepraat werkt als dolksteken,maar de tong der wijzen brengt genezing aan.

19. Een waarachtige lip bestaat voor altijd,maar een leugenachtige tong slechts voor een ogenblik.

20. Bedrog is in het hart van wie kwaad smeden,maar voor wie tot vrede raden, is er vreugde.

21. De rechtvaardige zal generlei onheil treffen,maar de goddelozen zijn vol van rampspoed.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 12