Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 11:18-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. De goddeloze maakt winst die niet gedijt,maar wie gerechtigheid zaait, heeft blijvend gewin.

19. Ware gerechtigheid strekt ten leven,maar wie het kwaad najaagt, hem strekt het ten dode.

20. De verkeerden van hart zijn de Here een gruwel,maar de oprechten van wandel zijn Hem welgevallig.

21. Voorwaar, de boze blijft niet ongestraft,maar het geslacht der rechtvaardigen wordt bevrijd.

22. Als een gouden ring in een varkenssnuitis een schone vrouw zonder verstand.

23. Wat de rechtvaardigen wensen, brengt enkel geluk;wat de goddelozen hopen, loopt uit op toorn.

24. Er zijn er, die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen;terwijl anderen meer inhouden dan recht isen toch gebrek lijden.

25. De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt,wie laaft, wordt ook zelf gelaafd.

26. Wie koren achterhoudt, hem vloekt het volk;maar zegening daalt neer op het hoofd van de verkoper.

27. Wie het goede nastreeft, zoekt welbehagen;maar wie het kwade najaagt, hem zal het overkomen.

28. Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen;maar als fris loof zullen de rechtvaardigen uitspruiten.

29. Wie zijn huis in wanorde brengt, zal wind erven;de dwaas wordt een slaaf van de wijze van hart.

30. De vrucht des rechtvaardigen is een boom des levens,en wie wijs is, wint harten.

31. Zie, aan de rechtvaardige wordt vergolden op aarde,hoeveel te meer aan de goddeloze en de zondaar!

Lees verder hoofdstuk Spreuken 11