9. want zij zijn een liefelijke krans voor uw hoofd,een keten voor uw hals.
10. Mijn zoon, indien zondaren u willen verleiden,bewillig niet;
11. indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed,laat ons de onschuldige belagen, ook al geeft hij geen oorzaak;
12. laat ons hen levend verslinden evenals het dodenrijk,met huid en haar, gelijk degenen die in de groeve nederdalen;
13. wij zullen allerlei kostbare dingen vinden,wij zullen onze huizen vullen met buit;
14. gij zult met ons uw aandeel krijgen,één buidel zal er zijn voor ons allen –
15. mijn zoon, ga niet met hen op weg;weerhoud uw voet van hun pad;
16. want hun voeten snellen naar het kwaaden haasten zich om bloed te vergieten.
17. Want tevergeefs is het net uitgespannenvoor de ogen van al wat vleugels heeft;
18. zij echter loeren op hun eigen bloeden leggen een hinderlaag voor hun eigen leven.