Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 1:9-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. want zij zijn een liefelijke krans voor uw hoofd,een keten voor uw hals.

10. Mijn zoon, indien zondaren u willen verleiden,bewillig niet;

11. indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed,laat ons de onschuldige belagen, ook al geeft hij geen oorzaak;

12. laat ons hen levend verslinden evenals het dodenrijk,met huid en haar, gelijk degenen die in de groeve nederdalen;

13. wij zullen allerlei kostbare dingen vinden,wij zullen onze huizen vullen met buit;

14. gij zult met ons uw aandeel krijgen,één buidel zal er zijn voor ons allen –

15. mijn zoon, ga niet met hen op weg;weerhoud uw voet van hun pad;

16. want hun voeten snellen naar het kwaaden haasten zich om bloed te vergieten.

17. Want tevergeefs is het net uitgespannenvoor de ogen van al wat vleugels heeft;

18. zij echter loeren op hun eigen bloeden leggen een hinderlaag voor hun eigen leven.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 1