Oude Testament

Nieuwe Testament

Sefanja 3:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Wee u, weerspannige, bezoedelde, verdrukkende stad!

2. Zij hoort naar geen roepstem, zij neemt geen tuchtiging aan; op de Here vertrouwt zij niet, tot haar God nadert zij niet.

3. Haar vorsten in haar midden zijn brullende leeuwen; haar rechters zijn avondwolven, zij laten niets over tot de morgen.

4. Haar profeten zijn woordenkramers, mannen die trouweloos handelen; haar priesters ontwijden het heilige, zij doen de wet geweld aan.

5. De Here is rechtvaardig in haar midden; Hij doet geen onrecht; elke morgen geeft Hij zijn recht; als het licht wordt, blijft het niet uit. Doch de verkeerde weet van geen schaamte.

6. Ik heb volken uitgeroeid; vernield zijn hun hoektorens; Ik heb hun straten verwoest, zodat niemand er meer door gaat; hun steden liggen in puin, zonder mensen, zonder inwoners.

7. Ik zeide: Vrees Mij toch, neem tuchtiging aan; dan zal haar woning niet uitgeroeid worden volgens alles waarmee Ik over haar bezoeking zal doen. Evenwel, zij waren er vroeg bij om al hun boze daden te bedrijven.

8. Daarom, wacht op Mij, luidt het woord des Heren, ten dage dat Ik zal opstaan tot de buit; want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandende toorn, want door het vuur van mijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden.

9. Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij allen de naam des Heren aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder.

10. Van gene zijde der rivieren van Ethiopië zullen mijn aanbidders, mijn verstrooiden, mijn offer brengen.

11. Te dien dage zult gij u niet behoeven te schamen over al de daden waarmede gij tegen Mij hebt overtreden, want dan zal Ik uit uw midden uw hoogmoedig juichenden verwijderen. En voortaan zult gij niet meer overmoedig zijn op mijn heilige berg.

12. En Ik zal in uw midden overlaten een ellendig en gering volk, en wie schuilen bij de naam des Heren.

13. Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden, want zij zullen weiden en nederliggen, zonder dat iemand hen verschrikt.

Lees verder hoofdstuk Sefanja 3