Oude Testament

Nieuwe Testament

Ruth 3:8-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Het gebeurde nu te middernacht, dat de man wakker schrok en om zich heen greep en zie, daar lag een vrouw aan zijn voeteneind.

9. En hij vroeg: Wie zijt gij? Zij antwoordde: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd: spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser.

10. Toen zeide hij: Gezegend moogt gij zijn door de Here, mijn dochter, gij hebt met uw laatste liefdedaad de eerste nog overtroffen, doordat gij geen jonge mannen nagelopen zijt, hetzij arm of rijk.

11. Nu dan, mijn dochter, wees niet bevreesd; alles wat gij zegt, zal ik voor u doen; want ieder in de poort van mijn volk weet, dat gij een deugdzame vrouw zijt.

12. Nu dan, weliswaar ben ik losser, maar er is nog een losser, nader dan ik.

13. Blijf vannacht hier; en morgenochtend, indien hij u lossen wil, goed, laat hem lossen; maar is hij niet genegen u te lossen, dan zal ik u lossen, zo waar de Here leeft. Blijf liggen tot de morgen.

14. Dus bleef zij aan zijn voeteneind liggen tot de morgen; toen stond zij op, voordat de een de ander herkennen kon, want hij zeide: Het worde niet bekend, dat een vrouw op de dorsvloer gekomen is.

15. Verder zeide hij: Geef de omslagdoek die gij draagt, en houd hem op. En zij hield hem op. Hierop mat hij zes maten gerst en legde die daarin. Daarop ging hij naar de stad.

16. Toen zij bij haar schoonmoeder gekomen was, zeide deze: Hoe is het, mijn dochter? En zij vertelde haar alles wat de man haar gedaan had, en zeide:

Lees verder hoofdstuk Ruth 3