Oude Testament

Nieuwe Testament

Ruth 1:20-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Maar zij zeide tot haar: Noemt mij niet Noömi; noemt mij Mara, want de Almachtige heeft mij veel bitterheid aangedaan.

21. Vol ben ik heengegaan, maar leeg heeft mij de Here doen terugkeren. Waarom zoudt gij mij Noömi noemen, daar de Here tegen mij heeft getuigd en de Almachtige mij kwaad heeft aangedaan?

22. Zo keerde Noömi terug met Ruth, de Moabitische, haar schoondochter, die met haar uit het veld van Moab meegekomen was. En zij kwamen te Betlehem aan in het begin van de gersteoogst.

Lees verder hoofdstuk Ruth 1