Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 8:10-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Intussen waren Zebach en Salmunna te Karkor met hun leger, ongeveer vijftienduizend man, alles wat van heel het leger van de stammen uit het Oosten overgebleven was; de gevallenen bedroegen honderdtwintigduizend mannen, die het zwaard konden voeren.

11. Gideon nu trok op langs de weg der tentbewoners ten oosten van Nobach en Jogbeha en versloeg dit leger, terwijl het zich veilig waande.

12. Zebach en Salmunna gingen op de vlucht, maar hij achtervolgde ze en nam de beide koningen van Midjan, Zebach en Salmunna, gevangen, terwijl hij het gehele leger uiteenjoeg.

13. Daarop keerde Gideon, de zoon van Joas, terug uit de strijd, langs de pas van Cheres;

14. hij kreeg een jongeman in handen uit de inwoners van Sukkot, ondervroeg hem en deze schreef de vorsten en de oudsten van Sukkot voor hem op, zevenenzeventig mannen.

15. Toen ging hij naar de inwoners van Sukkot en zeide: Zie, hier zijn nu Zebach en Salmunna, om wie gij mij gehoond hebt met de woorden: hebt gij de handpalm van Zebach en Salmunna reeds in uw hand, dat wij brood aan uw vermoeide mannen zouden geven?

Lees verder hoofdstuk Richteren 8