Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 6:10-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. En Ik heb tot u gezegd: Ik ben de Here, uw God; eert dan niet de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Maar gij hebt naar mijn stem niet geluisterd.

11. Toen kwam de Engel des Heren en zette zich neer onder de terebint te Ofra, eigendom van de Abiëzriet Joas, terwijl diens zoon Gideon bezig was in de wijnpers tarwe uit te kloppen om die voor de Midjanieten in veiligheid te brengen.

12. De Engel des Heren verscheen hem en zeide tot hem: De Here is met u, gij dappere held.

13. Maar Gideon zeide tot hem: Och, mijn heer, indien de Here met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al zijn wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden, als zij zeiden: Heeft de Here ons niet uit Egypte gevoerd? Maar nu heeft de Here ons verstoten en ons prijsgegeven aan de greep van Midjan.

14. Toen wendde de Here Zich tot hem en zeide: Ga heen in deze uw kracht en verlos Israël uit de greep van Midjan. Ik zend u immers?

15. Maar hij zeide tot Hem: Och, Here, waarmee zal ik Israël verlossen? Zie, mijn geslacht is het geringste in Manasse en ik ben de jongste van mijn familie.

16. En de Here zeide tot hem: Ik ben met u, daarom zult gij Midjan verslaan als was het één man.

17. Toen zeide hij tot Hem: Indien ik genade in uw ogen gevonden heb, geef mij dan een teken, dat Gij het zijt, die met mij spreekt.

18. Ga niet vanhier weg, voordat ik bij U terugkom en de gave die ik ga halen, voor U neerleg. En Hij zeide: Ik zal blijven, tot gij terugkomt.

19. Toen ging Gideon naar binnen en bereidde een geitebokje en ongezuurde broden van een efa meel; het vlees deed hij in een mand en het vleesnat in een pot, en hij bracht het Hem onder de terebint en zette het Hem voor.

Lees verder hoofdstuk Richteren 6