Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 6:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Maar de Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des Heren; daarom gaf de Here hen over in de macht van Midjan gedurende zeven jaar,

2. waarin Midjan de overhand had over Israël. Uit vrees voor Midjan richtten de Israëlieten voor zich de schuilplaatsen in, die in het gebergte liggen, de holen en burchten.

3. Wanneer Israël gezaaid had, kwamen Midjan, Amalek en de stammen van het Oosten opdagen en trokken tegen hen op,

4. sloegen hun kamp op in hun gebied en vernielden het veldgewas tot bij Gaza, en lieten geen leeftocht over in Israël, geen schaap, geen rund of ezel.

5. Want zij trokken op met kudden en tenten, en zij kwamen talrijk als sprinkhanen; zij waren niet te tellen, zij, noch hun kamelen, en zij kwamen het land verwoesten,

6. zodat Israël zeer verarmde door toedoen van de Midjanieten. Toen riepen de Israëlieten tot de Here.

7. Toen nu de Israëlieten tot de Here riepen vanwege de Midjanieten,

8. zond de Here een profeet tot de Israëlieten, die tot hen zeide: Zo zegt de Here, de God van Israël: Ik heb u uit Egypte gevoerd en uit het diensthuis geleid;

9. Ik heb u verlost uit de macht der Egyptenaren en uit de macht van allen die u verdrukten, ja, Ik heb hen voor u uit weggedreven en hun land aan u gegeven.

Lees verder hoofdstuk Richteren 6