Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 3:13-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Hij dan verbond zich met de Ammonieten en de Amalekieten, trok op en versloeg Israël; de Palmstad namen zij in bezit.

14. Achttien jaar dienden de Israëlieten Eglon, de koning van Moab.

15. Toen riepen de Israëlieten tot de Here, en de Here verwekte hun een verlosser: Ehud, de zoon van Gera, de Benjaminiet, een man, die links was. De Israëlieten waren gewoon door zijn dienst schatting te zenden aan Eglon, de koning van Moab.

16. En Ehud maakte zich een tweesnijdend zwaard van nog geen el lengte, gordde dat aan onder zijn klederen, aan zijn rechterheup,

17. en zo bracht hij de schatting aan Eglon, de koning van Moab; Eglon nu was een zeer zwaarlijvig man.

18. Toen hij gereed was met het afdragen van de schatting, zond hij de mannen die de schatting gedragen hadden, verder;

19. zelf echter keerde hij van de gebeeldhouwde stenen te Gilgal terug en zeide: Ik heb een geheime boodschap voor u, o koning. Deze zeide: Stilte! En allen die bij hem stonden, gingen naar buiten.

20. Toen kwam Ehud bij hem binnen, terwijl hij zat in het koele bovenvertrek, dat hij voor zich alleen had, en Ehud zeide: Ik heb een woord Gods voor u. Toen stond hij op van zijn zetel.

21. En Ehud strekte zijn linkerhand uit, greep het zwaard van zijn rechterheup en stiet dat in zijn buik,

22. zodat zelfs het hecht met het lemmer erin drong; en het vet sloot zich om het lemmer, want hij trok het zwaard niet uit de buik. Toen ging hij heen door een achteruitgang.

23. Zo kwam Ehud in de galerij; de deur van het bovenvertrek had hij met de grendel achter zich toegesloten.

24. Nauwelijks was hij buiten of daar kwamen de dienaren kijken, maar zie, de deur van het vertrek was gegrendeld; toen zeiden zij: Hij zal zich zeker in de koele binnenkamer hebben afgezonderd.

25. Toen wachtten zij, tot zij er verlegen mee werden, maar zie, hij deed de deur van het bovenvertrek niet open; toen haalden zij de sleutel, deden open en zie, op de grond lag hun heer, dood.

26. Terwijl zij talmden, was Ehud echter ontkomen; hij kwam langs de gebeeldhouwde stenen en bereikte veilig Seïra.

27. Toen hij daar aangekomen was, blies hij de hoorn op het gebergte van Efraïm, en de Israëlieten daalden met hem het gebergte af, hij zelf voorop.

28. Hij zeide tot hen: Volgt mij, want de Here heeft uw vijanden, de Moabieten, in uw macht gegeven. Zij dan daalden af, hem achterna, en bezetten de voorden van de Jordaan naar Moab en lieten niemand oversteken.

29. Te dien tijde versloegen zij van Moab ongeveer tienduizend man, allen welgedane en krachtige mannen, niemand ontkwam.

Lees verder hoofdstuk Richteren 3