Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 21:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De mannen van Israël nu hadden te Mispa gezworen: Niemand van ons zal zijn dochter aan een Benjaminiet tot vrouw geven.

2. Toen dan het volk te Betel gekomen was en daar tot de avond voor Gods aangezicht bleef, verhieven zij hun stem, weenden luid

3. en zeiden: Waarom, Here, God van Israël, is dit in Israël geschied, dat er thans één stam uit Israël gemist wordt?

4. De volgende morgen, in de vroegte, bouwde het volk daar een altaar en bracht brandoffers en vredeoffers.

5. En de Israëlieten zeiden: Wie uit alle stammen van Israël is niet in de gemeente opgekomen naar de Here? Zij hadden namelijk een dure eed afgelegd tegen wie niet zou opkomen naar de Here te Mispa, luidende: Hij zal stellig ter dood gebracht worden.

6. De Israëlieten hadden echter medelijden met hun broeder Benjamin en zeiden: Heden is er één stam van Israël afgesneden;

7. hoe kunnen wij aan hen die overgebleven zijn, vrouwen verschaffen, nu wij bij de Here gezworen hebben om hun geen van onze dochters tot vrouw te geven?

8. Daarom zeiden zij: Is er één uit de stammen van Israël, die niet naar de Here te Mispa is opgekomen? Toen bleek, dat er uit Jabes in Gilead niemand naar de legerplaats tot de gemeente was gekomen.

9. Men stelde een onderzoek in onder het volk, en zie, er was daar niemand uit de inwoners van Jabes in Gilead.

10. Toen zond de vergadering daarheen twaalfduizend man uit de krijgslieden met het bevel: Gaat, en slaat de inwoners van Jabes in Gilead met de scherpte des zwaards, ook de vrouwen en de kinderen.

Lees verder hoofdstuk Richteren 21