Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 20:3-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. De Benjaminieten hoorden, dat de Israëlieten naar Mispa waren getrokken. – De Israëlieten nu zeiden: Vertelt, hoe dit kwaad gebeurd is.

4. Daarop antwoordde de levitische man, de man der vermoorde vrouw, en zeide: Ik kwam met mijn bijvrouw te Gibea, dat tot Benjamin behoort, om er te overnachten.

5. Toen namen de burgers van Gibea een vijandige houding tegen mij aan en omsingelden des nachts het huis met boze bedoelingen tegen mij; zij waren van plan mij te doden, en mijn bijvrouw hebben zij zo verkracht, dat zij stierf.

6. Ik nam toen mijn bijvrouw, sneed haar in stukken en zond haar rond door het gehele gebied van Israëls erfdeel, want zij hadden een gruwel, een schandelijke dwaasheid, in Israël begaan.

7. Nu zijt gij allen hier, Israëlieten. Geeft, hier, uw mening en raad!

8. Daarop stond het gehele volk als één man op en zeide: Niemand van ons zal naar zijn tent gaan; niemand van ons zal naar zijn huis terugkeren.

9. Dit is wat wij Gibea zullen aandoen: Ertegen optrekken, volgens het lot!

10. Wij zullen uit alle stammen van Israël van elke honderd mannen tien, van elke duizend honderd, van elke tienduizend duizend mannen nemen om teerkost voor het krijgsvolk te halen, om na hun komst met Gibea in Benjamin te doen zoals past bij de schandelijke dwaasheid, die het in Israël begaan heeft.

11. Zo verzamelden zich alle mannen van Israël als één man verbonden, tegen de stad.

12. De stammen van Israël zonden nu mannen door de gehele stam Benjamin met de boodschap: Wat is dat voor een kwaad, dat onder u gebeurd is?

13. Nu dan, levert die mannen, die nietswaardigen te Gibea, uit, opdat wij hen ter dood brengen en het kwaad uit Israël uitroeien. Maar de Benjaminieten wilden niet luisteren naar de stem van hun broeders, de Israëlieten.

14. Integendeel, de Benjaminieten uit de andere steden verzamelden zich te Gibea om ten strijde te trekken tegen de Israëlieten.

15. Op die dag werden de Benjaminieten uit de andere steden geteld: zesentwintigduizend man, die het zwaard konden voeren; behalve de bewoners van Gibea, waarvan geteld werden zevenhonderd uitgelezen mannen.

Lees verder hoofdstuk Richteren 20