Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 18:3-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Bij het huis van Micha werden zij opmerkzaam op de tongval van de levitische jongeling, traden naderbij en zeiden tot hem: Wie heeft u hierheen gebracht? Wat doet gij hier en wat voert gij hier uit?

4. En hij zeide tot hen: Zó en zó heeft Micha met mij gedaan; hij heeft mij in dienst genomen en ik ben zijn priester geworden.

5. Zij zeiden tot hem: Vraag God dan, opdat wij weten of de tocht die wij maken, voorspoedig zal zijn.

6. En de priester zeide tot hen: Gaat in vrede! De tocht die gij maakt, is de Here welgevallig.

7. Daarop gingen de vijf mannen heen en kwamen te Laïs. En zij zagen, dat het volk, dat daar woonde, veilig leefde, op de wijze der Sidoniërs, vreedzaam en gerust; er was geen heerser, die hen in enig opzicht in hun land lastig viel. Ook waren zij ver verwijderd van de Sidoniërs en hadden met niemand iets te maken.

8. Toen zij bij hun stamgenoten te Sora en Estaol teruggekomen waren, zeiden hun stamgenoten tot hen: Wat is uw bevinding?

Lees verder hoofdstuk Richteren 18