Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 16:22-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Maar van het ogenblik af, dat zijn hoofdhaar afgeschoren was, begon het weer aan te groeien.

23. Daarop kwamen de stadsvorsten der Filistijnen bijeen om een groot offerfeest te vieren voor hun god Dagon en om vrolijk te zijn; zij zeiden: Onze god gaf Simson, onze vijand, in onze macht.

24. En toen het volk hem zag, loofden zij hun god, terwijl zij riepen: Onze god gaf onze vijand in onze macht, de verwoester van ons land, die velen van ons gedood heeft.

25. Toen zij in een vrolijke stemming gekomen waren, zeiden zij: Roept Simson om ons te vermaken. En zij lieten Simson uit de gevangenis halen en hij vermaakte hen; men gaf hem een plaats tussen de zuilen.

26. Toen zeide Simson tot de jongen die hem bij de hand hield: Laat mij los en laat mij de pilaren tasten, waarop het gebouw rust, om daartegen te kunnen leunen.

27. Het gebouw nu was vol mannen en vrouwen; alle stadsvorsten der Filistijnen waren daar, en op het dak bevonden zich ongeveer drieduizend mannen en vrouwen, die naar het spel van Simson keken.

28. En Simson riep tot de Here en zeide: Here Here, gedenk toch mijner en maak mij nog slechts ditmaal sterk, o God, opdat ik mij met één wraak voor mijn beide ogen op de Filistijnen wreke.

29. Daarop greep Simson de beide middelste zuilen, waarop het gebouw rustte, met zijn rechterhand tegen de ene steunende en met zijn linkerhand tegen de andere.

30. En Simson zeide: Dat ik met de Filistijnen sterve. Toen boog hij zich met kracht, en het gebouw stortte in boven de stadsvorsten en boven al het volk, dat daarin was. De doden die hij in zijn sterven gedood heeft, waren talrijker dan die hij in zijn leven gedood had.

31. Daarop kwamen zijn broeders en zijn gehele familie, namen hem op, voerden hem mee en begroeven hem tussen Sora en Estaol in het graf van zijn vader Manoach. Hij nu had Israël twintig jaar gericht.

Lees verder hoofdstuk Richteren 16