Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 16:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Eens, toen Simson naar Gaza ging, zag hij daar een hoer en kwam tot haar.

2. Zodra aan de Gazieten meegedeeld was: Simson is hier gekomen, stelden zij zich aan alle kanten op en loerden de gehele nacht op hem in de stadspoort; die gehele nacht echter deden zij niets, denkende: als het morgenlicht aanbreekt, zullen wij hem doden.

3. Maar Simson bleef slapen tot middernacht. Te middernacht stond hij op, greep de deuren van de stadspoort en de beide posten, rukte ze met grendel en al los, legde ze op zijn schouders en bracht ze naar de top van de berg, die tegenover Hebron ligt.

4. Daarna vatte hij liefde op voor een vrouw in het dal Sorek, Delila genaamd.

5. En de stadsvorsten der Filistijnen kwamen bij haar en zeiden tot haar: Tracht door overreding van hem te weten te komen, waardoor zijn kracht zo groot is, en hoe wij hem kunnen overmeesteren en binden om hem te bedwingen. Wij zullen u dan ieder elfhonderd zilverstukken geven.

6. Toen zeide Delila tot Simson: Vertel mij toch, waardoor uw kracht zo groot is, en waarmee gij gebonden zoudt moeten worden om u te bedwingen.

7. En Simson zeide tot haar: Indien men mij bindt met zeven verse pezen, die nog niet verdroogd zijn, dan zal ik machteloos wezen en gelijk aan ieder ander mens.

8. Toen brachten de stadsvorsten der Filistijnen haar zeven verse pezen, die nog niet verdroogd waren, en zij bond hem daarmee,

9. terwijl zij in haar binnenvertrek in hinderlaag lagen. Toen riep zij: De Filistijnen over u, Simson! Maar hij verscheurde de pezen, zoals een vlassnoer verscheurd wordt, wanneer het vuur geroken heeft. En het werd niet bekend, waarin zijn kracht lag.

10. Delila zeide tot Simson: Zie, gij hebt mij bedrogen en mij leugens verteld. Zeg mij nu toch, waarmee gij gebonden kunt worden.

Lees verder hoofdstuk Richteren 16