Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 13:3-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. En de Engel des Heren verscheen aan de vrouw en zeide tot haar: Zie, gij zijt onvruchtbaar en baart niet, maar gij zult zwanger worden en een zoon baren.

4. Dus neem u in acht en drink geen wijn of bedwelmende drank en eet niets onreins.

5. Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren; geen scheermes zal ooit op zijn hoofd komen, want van de moederschoot af zal de jongen een nazireeër Gods zijn; hij zal een begin maken met de verlossing van Israël uit de macht der Filistijnen.

6. De vrouw nu kwam en zeide tot haar man: Een man Gods kwam bij mij, die er uitzag als een engel Gods, zeer vreselijk. Ik heb hem niet gevraagd, vanwaar hij was, en hij heeft mij zijn naam niet bekendgemaakt.

7. Maar hij zeide tot mij: Zie, gij zult zwanger zijn en een zoon baren; dus drink geen wijn of bedwelmende drank en eet niets onreins, want van de moederschoot af tot de dag van zijn dood zal de jongen een nazireeër Gods zijn.

8. Toen bad Manoach tot de Here en zeide: Och, Here, moge de man Gods, die Gij gezonden hebt, nog eens tot ons komen en ons leren, wat wij met de jongen moeten doen, die geboren zal worden.

9. En God verhoorde de bede van Manoach, zodat de Engel Gods wederom tot de vrouw kwam, toen zij in het veld vertoefde en haar man Manoach niet bij haar was.

10. Daarop liep de vrouw haastig heen om het haar man mee te delen, en zeide tot hem: Zie, de man die onlangs tot mij kwam, is mij verschenen.

11. En Manoach stond op, volgde zijn vrouw, en bij die man gekomen, zeide hij tot hem: Zijt gij de man, die tot deze vrouw gesproken heeft? En hij zeide: Ja.

12. Toen zeide Manoach: Wanneer uitkomt, wat gij gezegd hebt, hoe moeten dan de leefwijze en het werk van de jongen zijn? De Engel des Heren zeide tot Manoach:

13. De vrouw neme zich in acht voor alles, wat ik haar genoemd heb.

14. Zij mag niets eten, dat van de wijnstok afkomstig is; wijn of bedwelmende drank mag zij niet drinken en niets onreins eten. Zij moet alles in acht nemen, wat ik haar geboden heb.

Lees verder hoofdstuk Richteren 13