Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 13:15-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. En Manoach zeide tot de Engel des Heren: Wij zouden u gaarne hier houden en een geitebokje voor u bereiden.

16. Maar de Engel des Heren zeide tot Manoach: Al zoudt gij mij ook hier houden, van uw spijze zal ik niet eten. Maar indien gij het bereiden wilt, offer het als een brandoffer aan de Here. Manoach immers wist niet, dat het de Engel des Heren was.

17. Daarop zeide Manoach tot de Engel des Heren: Hoe is uw naam, want, wanneer uitkomt, wat gij gezegd hebt, dan willen wij u eren.

18. Maar de Engel des Heren zeide tot hem: Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? Immers, die is wonderbaar.

19. Daarop nam Manoach een geitebokje en een spijsoffer en offerde dit op een rots aan de Here. Toen deed Hij een wonder, terwijl Manoach en zijn vrouw toezagen.

20. Terwijl de vlam van het altaar omhoog steeg naar de hemel, voer de Engel des Heren op in de vlam van het altaar. Toen Manoach en zijn vrouw dit zagen, wierpen zij zich op hun aangezicht ter aarde.

21. De Engel des Heren verscheen niet meer aan Manoach en zijn vrouw. Toen begreep Manoach, dat het de Engel des Heren geweest was.

22. En Manoach zeide tot zijn vrouw: Wij zullen zeker sterven, want wij hebben God gezien.

23. Maar zijn vrouw zeide tot hem: Indien de Here ons had willen doden, dan zou Hij geen brandoffer en spijsoffer uit onze hand hebben aangenomen en Hij zou ons dit alles niet hebben laten zien en ons nu zulke dingen niet hebben laten horen.

Lees verder hoofdstuk Richteren 13