Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 13:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des Heren; toen gaf de Here hen over in de macht der Filistijnen, veertig jaar.

2. Nu was er een man uit Sora, uit het geslacht der Danieten, Manoach genaamd, wiens vrouw onvruchtbaar was en niet baarde.

3. En de Engel des Heren verscheen aan de vrouw en zeide tot haar: Zie, gij zijt onvruchtbaar en baart niet, maar gij zult zwanger worden en een zoon baren.

4. Dus neem u in acht en drink geen wijn of bedwelmende drank en eet niets onreins.

5. Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren; geen scheermes zal ooit op zijn hoofd komen, want van de moederschoot af zal de jongen een nazireeër Gods zijn; hij zal een begin maken met de verlossing van Israël uit de macht der Filistijnen.

6. De vrouw nu kwam en zeide tot haar man: Een man Gods kwam bij mij, die er uitzag als een engel Gods, zeer vreselijk. Ik heb hem niet gevraagd, vanwaar hij was, en hij heeft mij zijn naam niet bekendgemaakt.

Lees verder hoofdstuk Richteren 13