Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 10:5-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. En Jaïr stierf en werd begraven te Kamon.

6. De Israëlieten deden opnieuw wat kwaad is in de ogen des Heren; zij dienden de Baäls en de Astartes, de goden van Aram, Sidon en Moab, de goden der Ammonieten en der Filistijnen, maar de Here verlieten zij en dienden Hem niet.

7. Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen Israël, en Hij gaf hen over in de macht der Filistijnen en der Ammonieten.

8. In datzelfde jaar verdrukten en vertrapten zij de Israëlieten: en achttien jaar lang deden zij dit met alle Israëlieten aan de overzijde van de Jordaan, in het land der Amorieten in Gilead.

9. En de Ammonieten trokken de Jordaan over om ook tegen Juda, Benjamin en het huis van Efraïm oorlog te voeren, zodat Israël in grote benauwdheid geraakte.

10. Toen riepen de Israëlieten tot de Here: Wij hebben tegen U gezondigd, want wij hebben onze God verlaten en de Baäls gediend.

11. Maar de Here zeide tot de Israëlieten: Heb Ik u niet verlost uit de macht van de Egyptenaren, de Amorieten, de Ammonieten, de Filistijnen,

12. de Sidoniërs, Amalek en Maon, toen zij u verdrukten en gij tot Mij riept?

13. Gij echter hebt Mij verlaten en andere goden gediend; daarom zal Ik u niet meer verlossen.

14. Gaat maar de goden aanroepen, die gij verkozen hebt; laten die u verlossen wanneer gij in benauwdheid zijt.

15. Toen zeiden de Israëlieten tot de Here: Wij hebben gezondigd. Doe met ons al wat U goeddunkt. Maar red ons toch deze keer!

16. En zij verwijderden de vreemde goden uit hun midden en dienden de Here; toen kon Hij Israëls ellende niet langer aanzien.

Lees verder hoofdstuk Richteren 10