Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 1:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Het geschiedde na de dood van Jozua, dat de Israëlieten de Here vroegen: Wie van ons zal het eerst tegen de Kanaänieten optrekken om met hen te strijden?

2. En de Here zeide: Juda zal optrekken; zie, Ik geef het land in zijn macht.

3. Toen zeide Juda tot zijn broeder Simeon: Trek met mij op in het mij toebedeelde gebied en laat ons strijden tegen de Kanaänieten, dan zal ik ook met u optrekken in het aan u toebedeelde gebied. En Simeon ging met hem.

4. Toen Juda opgetrokken was, gaf de Here de Kanaänieten en de Perizzieten in hun macht, en zij versloegen hen bij Bezek, tienduizend man;

5. want zij troffen Adonibezek aan te Bezek en streden tegen hem, en zij versloegen de Kanaänieten en de Perizzieten.

6. Adonibezek nu vluchtte, maar zij achtervolgden en grepen hem, en hieuwen hem zijn duimen en zijn grote tenen af.

7. Toen zeide Adonibezek: Zeventig koningen met afgehouwen duimen en grote tenen hebben onder mijn tafel de brokken opgeraapt; naar wat ik gedaan heb, heeft God mij vergolden. En men bracht hem naar Jeruzalem, waar hij stierf.

8. Vervolgens streden de Judeeërs tegen Jeruzalem, namen het in, sloegen het met de scherpte des zwaards, en staken de stad in brand.

9. Daarna daalden de Judeeërs af om te strijden tegen de Kanaänieten, die in het gebergte, het Zuiderland en de Laagte woonden.

Lees verder hoofdstuk Richteren 1