Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 80:11-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Bergen waren met zijn schaduw bedekt,en ceders Gods met zijn twijgen;

12. hij breidde zijn takken uit tot aan de zee,zijn scheuten tot aan de Rivier.

13. Waarom hebt Gij zijn muren doorbroken,zodat ieder die langs de weg voorbijgaat, ervan plukt,

14. het everzwijn uit het woud hem afvreet,en wat op het veld zich roert, hem afweidt?

15. O God der heerscharen, keer toch weder,aanschouw uit de hemel en zie,en sla acht op deze wijnstok,

16. de stek die uw rechterhand heeft geplant,op de zoon die Gij U hebt grootgebracht.

17. Als afval is hij met vuur verbrand;door uw dreigende aanblik gaan zij te gronde.

18. Uw bescherming zij over de man van uw rechterhand,over het mensenkind dat Gij U hebt grootgebracht.

19. Dan zullen wij niet van U wijken;maak ons levend, dan zullen wij uw naam aanroepen.

20. Here, God der heerscharen, herstel ons,doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 80