Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 78:26-41 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Aan de hemel deed Hij de oostenwind opsteken,en voerde door zijn sterkte de zuidenwind aan;

27. Hij deed vlees op hen regenen als stof,gevleugeld gevogelte als het zand der zeeën;

28. Hij deed het vallen, midden in zijn legerplaats,rondom zijn woning.

29. Zij aten en werden volop verzadigd,en Hij schonk aan hen hun begeerte.

30. Nog hadden zij hun begeerte niet gestild,nog was hun spijze in hun mond –

31. daar verhief Gods toorn zich tegen hen,richtte een slachting aan onder hun welgedanenen velde de jonge mannen van Israël neder.

32. Ondanks dit alles zondigden zij verderen vertrouwden niet op zijn wonderen.

33. Toen deed Hij hun dagen eindigen in nietigheiden hun jaren in verschrikking.

34. Als Hij hen doodde, dan vroegen zij naar Hem,bekeerden zich en zochten God,

35. en gedachten, dat God hun rots was,en God, de Allerhoogste, hun verlosser.

36. Maar zij bedrogen Hem met hun monden belogen Hem met hun tong;

37. hun hart was niet standvastig bij Hem,zij waren niet getrouw aan zijn verbond.

38. Maar Hij, de barmhartige, verzoendede ongerechtigheid en verdierf niet;Hij wendde menigmaal zijn toorn afen wekte zijn volle grimmigheid niet op;

39. Hij gedacht, dat zij vlees waren,een ademtocht, die vervliegt en niet wederkeert.

40. Hoe vaak waren zij weerspannig tegen Hem in de woestijn,griefden Hem in de wildernis,

41. en verzochten God wederom,en krenkten de Heilige Israëls.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 78