Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 69:22-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Ja, zij gaven mij gif tot spijze,en lieten mij in mijn dorst azijn drinken.

23. Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik,en hun genoten tot een val.

24. Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien,doe hun lendenen bestendig wankelen;

25. stort over hen uw gramschap uit,en de gloed van uw toorn achterhale hen.

26. Hun kamp worde tot woestenij,in hun tenten zij geen bewoner.

27. Want wie Gij hebt geslagen, vervolgen zij,zij doen verhalen over de smart der door U gewonden.

28. Voeg schuld bij hun schuld,zodat zij niet komen tot uw rechtvaardiging.

29. Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd,met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven.

30. Maar ik ben ellendig en in smart,uw heil, o God, bescherme mij.

31. Ik zal de naam van God prijzen met een lied,Hem verheerlijken met een lofzang;

32. dat zal de Here meer behagen dan een rund,dan een stier met horens en hoeven.

33. De ootmoedigen zullen het zien, zij zullen zich verheugen;gij, die God zoekt, uw hart leve op.

34. Want de Here hoort naar de armen,en zijn gevangenen veracht Hij niet.

35. Dat hemel en aarde Hem loven,de zeeën en al wat daarin wemelt.

36. Want God zal Sion verlossenen de steden van Juda bouwen,opdat zij daar wonen en het bezitten;

37. het kroost van zijn knechten zal het beërven,en wie zijn naam liefhebben, zullen daarin wonen.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 69