Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 69:19-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. Nader tot mijn ziel, bevrijd haar,verlos mij om mijner vijanden wil.

20. Gij, Gij kent mijn smaad, mijn schaamte en mijn schande;allen die mij benauwen, staan vóór U.

21. De smaad heeft mij het hart gebroken,en ik ben verzwakt.Ik wachtte op een teken van medelijden, maar tevergeefs,op troosters, maar ik vond hen niet.

22. Ja, zij gaven mij gif tot spijze,en lieten mij in mijn dorst azijn drinken.

23. Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik,en hun genoten tot een val.

24. Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien,doe hun lendenen bestendig wankelen;

25. stort over hen uw gramschap uit,en de gloed van uw toorn achterhale hen.

26. Hun kamp worde tot woestenij,in hun tenten zij geen bewoner.

27. Want wie Gij hebt geslagen, vervolgen zij,zij doen verhalen over de smart der door U gewonden.

28. Voeg schuld bij hun schuld,zodat zij niet komen tot uw rechtvaardiging.

29. Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd,met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven.

30. Maar ik ben ellendig en in smart,uw heil, o God, bescherme mij.

31. Ik zal de naam van God prijzen met een lied,Hem verheerlijken met een lofzang;

32. dat zal de Here meer behagen dan een rund,dan een stier met horens en hoeven.

33. De ootmoedigen zullen het zien, zij zullen zich verheugen;gij, die God zoekt, uw hart leve op.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 69